‘Rechtvaardigheid kan niet zonder goede waarheidsvinding’
Hoogleraar Criminalistiek Charles Berger denkt dat rechterlijke dwalingen vaker kunnen worden voorkomen door een betere waarheidsvinding. Hij wil zich daarom niet alleen richten op de vooruitgang van de forensische wetenschap, maar ook op het verbeteren van het redeneren met bewijs door juristen. Oratie op 3 februari.
Zo min mogelijk schuldigen ongestraft laten rondlopen. Dat is één van de belangrijkste doelen van het Nederlandse juridische systeem. Maar het omgekeerde is natuurlijk minstens zo belangrijk: zo min mogelijk onschuldigen straffen. De enige manier om winst te boeken op beide doelstellingen is volgens Berger door het verbeteren van de waarheidsvinding.
Interpretatie
‘Vaak gaat er in deze zaken iets mis met de interpretatie van bewijs, zoals sporenonderzoek, ooggetuigen of het verhaal van de verdachte,’ zegt Charles Berger. Hij aanvaardt op 3 februari zijn hernieuwde aanstelling als hoogleraar op de bijzondere leerstoel Criminalistiek, gefinancierd door het Nederlands Forensisch Instituut. ‘In de forensische wetenschap kunnen we steeds meer, maar voor vooruitgang in de praktijk zullen ook juristen zelf meer kennis moeten krijgen van de wetenschappelijke basisprincipes van de waarheidsvinding.’
Basisprincipes
In zijn oratie laat Berger zien hoe rechercheurs en juristen tot een optimaal geïnformeerd rationeel oordeel kunnen komen. Zij kunnen bijvoorbeeld tunnelvisie vermijden door meerdere hypothesen te overwegen, óók in de opsporingsfase waarin er nog geen verdediging is die zich hard maakt voor de belangen van een verdachte. Was de verdachte degene die het slachtoffer wurgde, of is zijn DNA-materiaal op een andere wijze op de plaats delict terechtgekomen? Door te werken met zulke hypothesen kan het forensisch onderzoek veel effectiever bijdragen aan de waarheidsvinding in de zaak.
Contextuele bias en objectivering
In strafrechtelijk onderzoek moeten vooroordelen (bias) door contextuele informatie volgens de hoogleraar zo goed mogelijk worden vermeden. ‘Een forensisch onderzoeker kan beter niet weten of een verdachte heeft bekend. Zo’n bekentenis heeft namelijk wel invloed op de waarschijnlijkheid van de hypothesen, maar niet op de bewijskracht van het onderzochte materiaal.’ Om ongewenste invloed te voorkomen kan een eerste deskundige een zaakdossier bestuderen, en vervolgens alleen die informatie doorspelen die relevant is voor de taak van een tweede deskundige. Daarnaast is er veel vooruitgang geboekt in de objectivering doordat handtekeningen, vingersporen en brandbare middelen steeds beter automatisch vergeleken kunnen worden.
Activiteit is hamvraag
‘Veel forensisch onderzoek richt zich op de vraag wie of wat een bepaald spoor achterliet. Dat is eigenlijk vreemd, want het achterlaten van een spoor is niet strafbaar. In de praktijk is de hamvraag meestal of de verdachte een bepaalde strafbare handeling heeft verricht of niet.’ Omdat deze zogeheten activiteitsvraag veel relevanter is voor de zaak dan vragen over de bron van een spoor, is dit volgens Berger een belangrijke uitdaging voor het forensisch onderzoek in de komende jaren.
Kennisoverdracht
Volgens Berger is er de afgelopen jaren wetenschappelijke vooruitgang geboekt op al deze vlakken, en moet die vooruitgang nu zijn weerslag vinden bij de gebruikers van de deskundigenrapporten. ‘Ik heb de laatste jaren veel energie gestoken in kennisoverdracht richting politie en juristen. Zij moeten in staat worden gesteld om meer kennis te verkrijgen om de forensische rapporten optimaal te gebruiken. Daarin kunnen universiteiten een belangrijke rol spelen. Het is opmerkelijk dat praktiserende juristen momenteel meer onderwijs krijgen over waarheidsvinding dan juristen in opleiding.’