Thijmen Nuninga nieuwe Meijers PhD Fellow Instituut voor Privaatrecht
Per 1 september 2016 werkt Thijmen Nuninga als Meijers PhD Fellow bij het Instituut voor Privaatrecht. In de zomer van 2016 kreeg hij de Meijers positie toegewezen op basis zijn onderzoeksvoorstel ‘Norm relativity and the election of remedies’. Thijmen gaat deel uitmaken van het Instituut voor Privaatrecht als promovendus (promotor: prof. W.H. van Boom) en docent.
Thijmen heeft in januari 2013 de bachelor ‘Rechtsgeleerdheid’ aan de Universiteit Utrecht afgerond. Tijdens zijn bachelor heeft hij één jaar als Erasmusstudent aan de Universiteit van Cambridge gestudeerd, waarin hij zich heeft toegelegd op het Engelse overeenkomstenrecht, aansprakelijkheidsrecht, en intellectuele eigendomsrecht. Zijn rechtsvergelijkend essay over wrongful birth in het Nederlandse en Engelse recht dat hij tijdens zijn bachelor schreef is in 2014 gepubliceerd in het European Journal of Law Reform.
In 2015 behaalde Thijmen de ‘Legal Research’ master in Utrecht. Tijdens deze onderzoeksmaster schreef hij onder andere over de toegang tot de rechter in octrooiprocedures, de rol van het mededingingsrecht in het verantwoordelijk houden van private regelgevers (gepresenteerd op de ECPR conferentie over Regulatory Governance in Barcelona in 2013), en de verhouding tussen contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid. Hij schreef zijn scriptie over de zin en onzin van het taxonomische onderscheid tussen het aansprakelijkheidsrecht en het overeenkomstenrecht.
In 2016 behaalde Thijmen de Magister Juris graad aan de Universiteit van Oxford. Voor deze graad heeft hij zich verdiept in het Engelse privaatrechtelijke remedierecht, het on(ge)rechtvaardig(d)e verrijkingsrecht, het trustrecht, en het recht van de Europese interne markt.
Naast zijn studies in Utrecht heeft Thijmen gewerkt bij de Rechtbank Midden-Nederland op de afdeling bestuursrecht en bij advocatenkantoor De Brauw Blackstone Westbroek op de afdeling Intellectual Property.
In zijn proefschrift stelt Thijmen zich de vraag hoe de keuze voor de juiste remedie in het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht gemaakt wordt en zou moeten worden. In het bijzonder stelt hij zich daarbij de vraag hoe deze keuze zich verhoudt tot de aard van de geschonden norm.