Veel wetenschappers weten niet wat valorisatie is
Wetenschappers, niet alleen in de sociale en de geesteswetenschappen, denken dat valorisatie vooral is gericht op economisch gewin. Dat schrijft Stefan de Jong in zijn proefschrift. Zijn advies: kennis verspreiden, zodat feiten en niet anekdotes en onderbuikgevoelens het valorisatiedebat bepalen. Promotie op 10 september.
Uiteenlopende vormen van valorisatie
De Jong benadrukt het nog maar eens: er zijn talloze vormen van valorisatie (het maatschappelijk benutten van wetenschappelijke kennis, tegenwoordig ook impact genoemd), en dat zijn niet alleen patenten, spin-off-bedrijven en licenties zoals een deel van de onderzoekers denkt, maar ook – onder andere - software, advieswerk, trainingen, postacademisch onderwijs, tentoonstellingen, websites, boeken, demonstraties en media-optredens. Wetenschappers herkennen zelf vaak de maatschappelijke bijdragen van zichzelf en anderen niet. Welk kanaal het meest effectief is, hangt af van het onderzoek, de onderzoeker en de belanghebbenden
Invloed van Margaret Thatcher
Om het inzichtelijk te maken beschrijft De Jong het proces van valorisatie in termen van opdrachtgever (de overheid) en opdrachtnemer (de wetenschap). De overheid stelt als financier eisen aan de wetenschap, en een daarvan is: het overdragen van kennis ten behoeve van de maatschappij. In 2004 benoemde de toenmalige minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Maria van der Hoeven, valorisatie tot een van de kernpunten van het wetenschapsbeleid. Het was een nieuwe vorm van publiek bestuur, overgewaaid uit Groot Brittannië, waar premier Margaret Thatcher het marktdenken introduceerde in de publieke sector; de wetenschappelijke instellingen zijn daar een exponent van.
Intermediairs zoeken voortdurend balans
NWO en KNAW hebben meer en meer de rol gekregen van intermediair tussen de overheid als opdrachtgever en de wetenschap als opdrachtnemer. Zij vertalen het beleid van de overheid naar de wetenschapspraktijk. Ook de besturen van de universiteiten hebben een dergelijke rol. De intermediairs moeten twee heren dienen en voortdurend zoeken naar een goede balans: als ze in de beleving van de wetenschap hun oren te veel laten hangen naar de overheid, zorgt dat voor argwaan. Met name waar het gaat om het fundamentele onderzoek waarvan niet op korte termijn maatschappelijk rendement mag worden verwacht.
Te weinig visie, nog geen strategie
Het gebrek aan kennis en een teveel aan emoties bemoeilijken het ontwikkelen van een individuele en een collectieve visie op valorisatie, laat staan dat sprake is van een valorisatie strategie, meent De Jong. Er is dus nog veel werk te doen, en De Jong ziet hier een sleutelrol voor de intermediairs: zij moeten de informatie die wetenschappers over valorisatie nodig hebben verzamelen en leveren zodat bij de wetenschappelijke instellingen een goede discussie op gang kan komen.
Evalueren op proces
De Jong houdt nog een ander pleidooi: er spelen bij valorisatie zoveel, ook buiten-wetenschappelijke, factoren een rol dat onderzoekers niet exclusief verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor de maatschappelijke opbrengsten van wetenschappelijk onderzoek. Daarom moet bij het evalueren van valorisatie van wetenschap de nadruk niet op de resultaten liggen, maar op het proces, op de inspanningen die een onderzoeker levert om de maatschappij te laten delen in het wetenschappelijk rendement. De Jong ontwikkelde en testte hiervoor een methodiek.
Vier deelonderzoeken
De Jong, die promoveert bij prof.dr. Paul Wouters, Centrum voor Wetenschaps- en Technologiestudies (Sociale Wetenschappen), deed vier deelonderzoeken. Ten eerste organiseerde hij zes bijeenkomsten met 53 onderzoekers en ondersteuners op diverse vakgebieden, zogenoemde focusgroepen. In het tweede onderzoek nam hij honderdzeventig projecten in twee grote klimaatonderzoeksprogramma’s onder de loep: waren ze zo georganiseerd dat een maatschappelijke opbrengst mogelijk werd? In het derde onderzoek bestudeerde hij vier projecten in de computerwetenschappen om te leren hoe valorisatie in de praktijk werkt. De vierde deelstudie richtte zich op de evaluatie van valorisatie. Hij ontwikkelde daarvoor een methode en testte deze in de bouwkunde en de rechtsgeleerdheid. Tussentijds toetste hij zijn ideeën en bevindingen in talloze gesprekken met betrokkenen, van onderzoekers tot ambtenaren op het ministerie van OCW en van beleidsmakers tot financiers.
(1 september 2015/CH)
Zie ook
Hoe verder?
De Jongs proefschrift is in zichzelf een mooi voorbeeld van valorisatie, of althans van een stap in het proces. De Jong schreef zijn proefschrift bij het Rathenau-instituut, maar werkt nu bij Luris, het valorisatie-instituut van de Universiteit Leiden. ‘Ik ga bij de universiteit bijvoorbeeld workshops organiseren: hoe kun je valoriseren, hoe neem je het onderwerp op een zinnige manier op in je subsidie-aanvragen? Ik wil ook de boodschap uitdragen dat valorisatie aan
alle wetenschap meerwaarde en betekenis geeft.’ Hij kan binnen de Leidse universiteit al veel doen, maar vindt het ook belangrijk dat mensen op strategische plaatsen kennis nemen van zijn onderzoek. De belangstelling is er al, vanuit de VSNU, vanuit het ministerie. ‘Aan het begin van mijn studie biologie vroeg ik me al af: wat hebben we hieraan? Hardop, in de collegezaal. En ik dacht ook al na hoe ik zelf een brugfunctie zou kunnen vervullen. Ik ben ook afgestudeerd op het onderwerp. De ambitie om wetenschap te valoriseren stroomt door mijn bloed.’
In de eerste week van september lanceren De Jong en Leonie van Drooge van het Rathenau-instituut een website over valorisatie waarop wetenschappers heel veel praktische en bruikbare informatie kunnen vinden.