Valse genocide-beschuldingen, een aggressieve oorlog en de rol van het IGH
Oekraïne daagde met een innovatieve claim Rusland voor het Internationaal Gerechtshof (IGH). Oekraïne vroeg het Hof vast te stellen dat het geen genocide had gepleegd, en voorts om te bepalen dat een oorlog begonnen op basis van een valse genocide-claim onrechtmatig was. Larissa van den Herik, hoogleraar internationaal recht, sprak hierover bij NOS-Met het oog op morgen.
Russkiy Mir- doctrine
Van den Herik: Rusland verklaarde in de aanloop naar de inval in 2022, alle etnische Russen en Russischtaligen in Oekraïne, te willen beschermen tegen een genocide op hen door Oekraine, onder verwijzing naar de zogenaamde Russkiy Mir- doctrine. Poetin zelf beschuldigde Oekraïne ervan genocide te plegen, als een soort rechtvaardiging voor de inval van 24 februari.
Valse aantijgingen
Oekraïne probeert nu echter het Hof uitdrukkelijk te laten stellen dat deze aantijgingen volledig onterecht waren en dat het helemaal geen genocide pleegde, en dat Rusland dus onwaarheden verspreidde om hun eigen oorlog te legitimeren. De vraag voor het Hof was allereerst of de claims van Oekraïne binnen de rechtsmacht van het Hof lagen en of het Hof zich zal openstellen voor dit soort nieuwe claims. Een dergelijke zaak diende nog niet eerder. De uitspraak is volgens Van den Herik daarom van groot belang voor Oekraïne, maar ook voor het internationaal recht in meer brede zin.
Misdaden tegen de menselijkheid
In het interview werd opgemerkt dat er veel zaken voor het Hof spelen, waarin het Genocideverdrag een rol speelt. Van den Herik beaamde dat dit verdrag toegang tot het Hof biedt en daarom wordt ingeroepen. Oekraïne wil met deze zaak echter ook de agressie van Rusland aan de orde stellen. Voor andere daden, zoals misdaden tegen de menselijkheid heeft het Hof geen rechtsmacht. Probleem is namelijk dat er – vooralsnog - geen verdrag inzake het voorkomen en bestraffen van misdaden tegen de menselijkheid bestaat, zoals het genocideverdrag, zegt Van den Herik.
In april zal er in New York tussen staten worden gesproken, over de vraag of er onderhandelingen moeten worden gestart om in de toekomst een dergelijk verdrag te sluiten, zodat ook zaken betreffende misdaden tegen de menselijkheid in de toekomst voor het Hof kunnen worden gebracht. Dit proces gaat traag en is onderhevig aan politieke strubbelingen, maar Van den Herik ‘verwacht dat dit uiteindelijk wel doorgang zal vinden.’