Rowie Stolk in Dagblad van het Noorden over individuele bedrijven als ‘mikpunt’ van proefprocessen
Belangenorganisatie Animal Rights is gestart met een proefproces, omdat zij wil dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) boeren aanpakt die hun dieren onvoldoende beschermen tegen de wolf. Het proefproces betreft een afgewezen handhavingsverzoek aan de NVWA, om actie te ondernemen tegen schapenhouder Stefan Worst uit Vledder, wiens schapen meermaals het slachtoffer zijn geworden van aanvallen door wolven.
De NVWA wil de dierenhouders de tijd gunnen om te leren omgaan met het nieuwe fenomeen van de wolf in Nederland, maar volgens Animal Rights wordt er te weinig gedaan en dringt de tijd. Hilbrand Polman, politiek verslaggever van Dagblad van het Noorden, schreef een opiniestuk over deze kwestie, en ging daarvoor in gesprek ging met Rowie Stolk, die vanuit de Afdeling Staats- en bestuursrecht en ELS@Leiden onderzoek doet naar procederende belangenorganisaties.
De bestuursrechtelijke procedure van Animal Rights is juridisch gezien gericht tegen de NVWA, maar wel via een handhavingsverzoek dat ziet op een specifieke schapenhouder. In het nieuwsbericht waarin Animal Rights op haar website het proefproces aankondigt noemt zij de individuele schapenhouder met naam en toenaam. De schapenhouder zelf moest er volgens Dagblad van het Noorden via een journalist achter komen dat zijn bedrijf het ‘mikpunt’ is geworden van dit proefproces. Hilbrand Polman vraagt zich af of dat wel moet kunnen en of dergelijke procedures niet alleen maar bijdragen aan polarisatie en afnemend draagvlak voor gerechtelijke uitkomsten en Europese regels.
Rowie Stolk legt uit dat dit binnen het bestuursrecht dergelijke ‘proefprocessen’ een bekend fenomeen zijn. Dat heeft onder andere te maken met het type overheidshandelen waar bestuursrechtelijk beroep tegen opstaat. Nu algemene regels zijn uitgezonderd van beroep bij de bestuursrechter, kan een belangenorganisatie als Animal Rights niet rechtstreeks procederen tegen de NVWA over haar handhavingsbeleid, maar zal zij op zoek moeten naar een concreet, individueel geval, en daar een handhavingsverzoek over moeten indienen. Als de NVWA dan weigert te handhaven, levert dat een besluit op dat wél voor beroep vatbaar is bij de bestuursrechter. Dergelijke ‘constructies’ zijn niet nieuw. Ook de stikstofzaken vonden bijvoorbeeld plaats over de band van individuele boerenbedrijven. Belangenorganisaties als Mobilisation for the Environment kunnen niet rechtstreeks procederen over het Nederlandse stikstofbeleid, maar doen dit via individuele handhavingsverzoeken of omgevingsvergunningen verleend aan individuele bedrijven.
Dat kan bij individuele bedrijven veel spanning en onzekerheid met zich meebrengen. Tegelijkertijd blijken dergelijke procedures voor organisaties die opkomen voor ‘stemloze’ belangen (zoals die van planten en dieren) vaak de enige optie, als zij in het politieke en bestuurlijke besluitvormingsproces geen voet aan de grond kunnen krijgen. Procederen vormt dan een belangrijke ‘stok achter de deur’ wanneer de overheid zich zelf niet houdt aan de wet. Hoewel met dergelijke procedures veel kan worden bereikt in termen van rechtsbescherming voor stemloze belangen, wijst Rowie ook op de risico’s van ‘backlash’. Er kunnen tegenbewegingen ontstaan en tegenstanders bovendien het kunstje van procederen afkijken. Denk bijvoorbeeld aan de opkomst van de BoerBurgerBeweging of de zaak van Milieudefensie tegen Shell, waar zich nu een andere belangenorganisatie in heeft gevoegd die opkomt voor de energiebelangen van alle Nederlanders bij beschikbare en betaalbare energie. Belangenorganisaties moeten kortom per kwestie een inschatting maken van de voor- en nadelen van procederen als strategie.