Rowie Stolk op NPO Radio 1 over Paspoortsignaleringen
Wie te vaak zijn paspoort of identiteitsbewijs verliest, kan in het Register Paspoortsignaleringen worden gezet. Als gevolg daarvan kan een paspoortaanvraag worden geweigerd of moet het paspoort worden ingeleverd. Rowie Stolk, promovenda bij de afdeling Staats- en Bestuursrecht, sprak in het programma Pointer op NPO Radio 1 over de rechtsbescherming bij paspoortsignaleringen.
Om fraude met paspoorten te voorkomen kunnen instanties (zoals gemeenten of de minister) bij gegronde vermoedens van misbruik iemand in het Register Paspoortsignaleringen opnemen. Dit gebeurt bijvoorbeeld als iemand drie keer of meer zijn of haar ID of paspoort verliest in vijf jaar of als deze beschadigd is onder verdachte omstandigheden. Wie op deze lijst wordt gezet, kan maximaal twee jaar zonder paspoort door het leven moeten. Daarna moet worden herbeoordeeld.
In de praktijk wordt veel kritiek geuit op de rechtsbescherming tegen paspoortsignaleringen. Het grootste obstakel is dat de paspoortsignalering niet kan worden aangemerkt als besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat deze op zichzelf geen rechtsgevolg heeft. Als bijvoorbeeld de minister iemand in het register opneemt, dan verandert er op zichzelf nog niks aan iemands rechtspositie. Het is de paspoortverlenende instantie (bijvoorbeeld de burgemeester) die vervolgens bepaalt of het paspoort wel of niet wordt ingetrokken, geweigerd of niet verlengd. Dat betekent dat geen bezwaar en beroep openstaat tegen de signalerende instantie (vaak de minister) over de beslissing om iemand op te nemen in het register, maar dat alleen bezwaar en beroep openstaat tegen de beslissing van de verlenende instantie (vaak de burgemeester) die de paspoortaanvraag weigert. Het nadeel van deze ‘indirecte’ route is dat de wederpartij vaak niet de signalerende instantie is die deze persoon op de lijst heeft gezet, maar de burgemeester die uiteindelijk het paspoort niet verleent of niet verlengt. Dit alles leidt tot grote terughoudendheid in de bestuursrechtelijke procedure: de paspoortverlenende instantie heeft immers maar zeer beperkt de ruimte om te beoordelen of iemand terecht op de lijst staat (en vertrouwt daarbij grotendeels op het oordeel van de signalerende instantie die niet in de procedure is vertegenwoordigt) en de bestuursrechter toetst dit terughoudend.
Dit is in lijn met de wetgevingsgeschiedenis, waarin de wetgever het onwenselijk heeft geacht dat de redenen waarom iemand door een signalerende instantie in het register is gezet op hun inhoud zouden worden getoetst door de instantie die oordeelt over het verlenen van het paspoort. Hoewel dat te begrijpen valt (het is immers juist de signalerende instantie en niet de paspoortverlenende instantie die over de expertise beschikt om te bepalen of iemand thuishoort in het register), maakt dit het in de praktijk erg lastig tot nagenoeg onmogelijk om een paspoortsignalering effectief (over de band van een paspoortweigering) aan te kunnen vechten. Vanwege de verstrekkende gevolgen van een paspoortsignalering wordt hier vanuit belangenorganisaties, praktijk en wetenschap kritisch naar gekeken. Het alternatief, de civiele rechtsgang, is duur, tijdrovend, weinig kansrijk en daarmee geen reëel alternatief.
Een oplossing zou kunnen zijn om een paspoortsignalering om redenen van rechtsbescherming toch als besluit aan te merken. De bestuursrechter is tot op heden echter niet bereid om hierin mee te gaan, waardoor de kans klein lijkt dat dit gaat gebeuren.