Rowie Stolk over rechtsbescherming bij Paspoortsignalering
In het Register paspoortsignaleringen staan Nederlanders (in 2021 zo’n 8000) van wie het recht op een paspoort is beperkt: zij kunnen geen paspoort aanvragen, verlengen of moeten hun paspoort inleveren. Op grond van de Paspoortwet kunnen onder andere de Belastingdienst, de DUO en de NCTV iemand in het Register laten opnemen, om te voorkomen dat deze persoon naar het buitenland gaat.
Gronden hiervoor houden onder andere verband met de nationale veiligheid, de veiligheid van bevriende landen of het voorkomen dat iemand een betalingsverplichting niet nakomt (zoals een belasting- of studieschuld of een teruggevorderde uitkering). Wie in het register wordt opgenomen, blijkt dat maar moeilijk effectief te kunnen aanvechten. Rowie Stolk, promovenda bij de afdeling Staats- en bestuursrecht, bespreekt in Trouw de rechtsbescherming bij paspoortsignaleringen.
Het grootste obstakel vanuit het perspectief van effectieve rechtsbescherming is dat de paspoortsignalering niet kan worden aangemerkt als besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat deze op zichzelf geen rechtsgevolg heeft. Bij gebrek aan een besluit is er dan ook geen bezwaar en beroep mogelijk. Waar wel bezwaar en beroep tegen openstaat, is de uiteindelijke weigering van bijvoorbeeld de burgemeester om iemand geen paspoort te verlenen, omdat deze persoon in het register staat. Nu die beslissing wel rechtsgevolg heeft, vormt deze het onderwerp van een eventuele bestuursrechtelijke rechtsgang (en strikt gezien dus niet de opname in het Register paspoortsignaleringen). De wederpartij is dan ook niet de signalerende instantie die deze persoon op de lijst heeft gezet (zoals de DUO of de NCTV), maar de burgemeester of de Minister die uiteindelijk het paspoort niet verleent of niet verlengt. Dit alles leidt tot grote terughoudendheid in de bestuursrechtelijke procedure: de paspoortverlenende instantie heeft immers maar zeer beperkt de ruimte om te beoordelen of iemand terecht op de lijst staat (en vertrouwt daarbij grotendeels op het oordeel van de signalerende instantie die niet in de procedure is vertegenwoordigt) en de bestuursrechter toetst dit terughoudend.
Dit is in lijn met de wetgevingsgeschiedenis, waarin de wetgever het onwenselijk heeft geacht dat de redenen waarom iemand door een signalerende instantie in het register is gezet op hun inhoud zouden worden getoetst door de instantie die oordeelt over het verlenen van het paspoort. Hoewel dat te begrijpen valt (het is immers juist de signalerende instantie en niet de paspoortverlenende instantie die over de expertise beschikt om te bepalen of iemand thuishoort in het register), maakt dit het in de praktijk erg lastig tot nagenoeg onmogelijk om een paspoortsignalering effectief (over de band van een paspoortweigering) aan te kunnen vechten. Vanwege de verstrekkende gevolgen van een paspoortsignalering wordt hier vanuit belangenorganisaties, praktijk en wetenschap kritisch naar gekeken. Het alternatief, de civiele rechtsgang, is duur, tijdrovend, weinig kansrijk en daarmee geen reëel alternatief.
Een oplossing zou kunnen zijn om een paspoortsignalering om redenen van rechtsbescherming toch als besluit aan te merken. De bestuursrechter is tot op heden echter niet bereid om hierin mee te gaan, waardoor de kans klein lijkt dat dit gaat gebeuren.