Wimar Bolhuis over verkiezingsbeloften en geld voor het onderwijs
Wanneer na de kabinetsformatie het stof is neergedaald, komt het onderwijs vaak bedrogen uit. Sinds 1986 krijgt het onderwijs gemiddeld 600 miljoen minder dan politieke partijen vooraf hadden beloofd. Hoe komt dat?
De politieke partijen laten in aanloop naar de verkiezingen hun plannen doorrekenen door het Centraal Planbureau (CPB), met als doel om er zo goed mogelijk uit te komen. 'Alleen zijn de modellen van het CPB niet geschikt om investeringen in het onderwijs op de lange termijn te beoordelen', zegt universitair docent Wimar Bolhuis in het Leidsch Dagblad. 'Terwijl uit onderzoek blijkt dat die investeringen in het onderwijs een enorm positief effect hebben op de economie binnen een tijdspanne van twintig tot veertig jaar. Het zorgt voor hogere productiviteit, minder werkloosheid, meer belastinginkomsten en gezondere overheidsfinanciën.'
Toch sneuvelen de beloofde onderwijsmiljoenen vaak na de verkiezingscampagnes. 'Omdat partijen elkaars bezuinigingsvoorstellen vetoën, sneeuwt het onderwijs vaak onder. Dat komt doordat partijen de stijgende gezondheidskosten en grootte van het openbaar bestuur minder willen aanpakken, waardoor op onderwijsbeloftes wordt beknibbeld.'
Dat betekent overigens niet dat het onderwijs altijd de pineut is: bij de vorige kabinetsformatie in 2017 werd juist meer geld voor onderwijs uitgetrokken dan vooraf was beloofd. 'Dat kwam doordat er veel protestacties waren. En er bij de formatie opeens meer geld beschikbaar bleek te zijn om die wensen te honoreren.'
De vraag is nu hoe het gaat met het onderwijs na de komende verkiezingen in maart. Bolhuis is voorzichtig positief. 'In het algemeen zie je meer waardering voor het onderwijs ontstaan en het besef dat die investeringen op de lange termijn effect hebben, ook al komt dat niet uit de rekenmodellen van het CPB. En ik denk dat veel kiezers in deze coronatijd hebben gezien bij het thuisonderwijs dat lesgeven echt een vak is.'