'Regering meet met twee maten bij vergunningen slachtoffers mensenhandel'
Het is de vraag of deze ambivalentie niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en het internationaal en Europees recht.
De regering meet met twee maten bij het verlenen van vergunningen aan slachtoffers van mensenhandel. Dat schrijft Luuk Esser, universitair docent strafrecht, in een opiniestuk in Trouw. 'Volgens staatssecretaris Broekers-Knol (Justitie en Veiligheid) gaat het flink mis bij de aanpak van mensenhandel', schrijft Esser. 'De politie in Nederland wordt overspoeld met zogeheten 'Dublinclaimanten' die stellen slachtoffer van mensenhandel te zijn geworden. Deze claimanten komen in Europa vaak aan in Italië, dat daarmee verantwoordelijk is voor hun asielaanvraag. Weten zij Nederland tóch te bereiken, dan is de regel dat zij aan het Europese 'land van aankomst' worden overgedragen.'
'Wordt aangifte van mensenhandel gedaan en bestaan indicaties dat die heeft plaatsgevonden, dan krijgt de vluchteling echter een (tijdelijke) verblijfsstatus met als gevolg dat Nederland de asielaanvraag van het land van aankomst overneemt. In een brief van 28 juni jl. meldt de staatssecretaris dat bij verschillende organisaties het 'vermoeden' bestaat dat de verblijfsregeling door sommige vluchtelingen 'oneigenlijk' wordt gebruikt om ervoor te zorgen dat niet Italië, maar Nederland hun asielaanvraag behandelt.'
Esser schrijft dat op basis van dat vermoeden de staatssecretaris een verstrekkende beleidswijziging voor, die inhoudt dat Dublinclaimanten alleen nog voor een verblijfsvergunning in aanmerking komen als voldoende opsporingsindicaties in Nederland bestaan. 'De bescherming van deze slachtoffers hangt dus af van de vraag of de politie al dan niet een zaak rond kan krijgen. Voor niet-Dublinclaimanten blijft het beleid hetzelfde; ook als geen opsporingsindicaties bestaan, kunnen zij een vergunning krijgen.'
'Het is de vraag of dit meten met twee maten niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en het internationaal en Europees recht, dat onder meer voorschrijft dat bij een 'geloofwaardig vermoeden' van mensenhandel een slachtoffer bescherming moet krijgen, ongeacht de vraag of de mensenhandel zich voordeed in het binnen- of buitenland.'