Een opgegraven hond blijkt vaak ‘gewoon’ een wolf
Wetenschappers zijn al tijden op zoek naar de ‘missing link’ tussen wolven en honden. Maar veel van de ontdekte gedomesticeerde honden blijken gewoon wilde wolven te zijn. Dat schrijft dierenarts en archeoloog Luc Janssens in zijn dissertatie. Promotie op 27 juni.
Zo’n 20 tot 25.000 jaar geleden moet het ergens in het Verre Oosten gebeurd zijn, blijkt uit genetisch onderzoek: een vroege mens wist daar een wolvenpup groot te brengen en te domesticeren. In de millennia daarna veranderde die wilde wolf in de verschillende brave schoothondjes die ons vandaag de dag gezelschap houden, van de teckel tot de pekinees en de chihuahua. Who’s a good boy now?
Maar de overblijfselen van een echt vroege hondensoort zijn nog nooit opgegraven. De oudste vondsten dateren van zo’n 15.000 jaar geleden, wat dus nog een gat laat van zo’n 5 tot 10.000 jaar. Geen wonder dus dat archeologen alles op alles zetten om een nóg oudere hond te vinden. Af en toe claimen wetenschappers zo’n zeer oude ‘missing link’ tussen wolf en hond gevonden te hebben, met een heleboel publiciteit tot gevolg. Onterecht, concludeert Luc Janssens nu. Hij onderzocht alle tien zulke claims, en toonde aan dat ieder van deze veronderstelde honden in feite doodgewone wolven waren. Niks gedomesticeerd dus.
Ondeugdelijke criteria
‘Veel van de gebruikte morfologische criteria om honden van wolven te onderscheiden, blijken niet te deugen,’ zegt Janssens. ‘Kleine vormveranderingen in de schedel blijken bijvoorbeeld zeer onbetrouwbaar. Zowel wolven als honden staan namelijk bekend om de enorme variabiliteit in schedelbouw en lichaamsgrootte. Een iets kleinere of bredere schedel valt dus gewoon binnen die variabiliteit, en is geen goede indicator om honden van wolven te onderscheiden.’
Janssens vergeleek de tien ‘twijfelhonden’ onder andere met vele honderden hedendaagse en archeologische skeletten van wolven en honden. Daaruit bleek dat de twijfelgevallen dus wolven waren, en geen vroege honden. ‘Ik heb voor iedere individuele claim laten zien dat je, op basis van de morfologie, van deze resten helemaal niet kunt zeggen dat het om honden gaat.’
Volgens Janssens zijn er eigenlijk maar twee betrouwbare morfologische kenmerken die overblijven om prehistorische honden van wolven te onderscheiden. Allereerst zijn de vroege honden ongeveer een derde kleiner dan wolven, en dus zijn hun schedels en sommige tanden logischerwijze ook kleiner. Daarnaast hebben honden een behoorlijk andere kop dan wolven, met oogkassen die meer uitpuilen naar de zijkant en bovenkant. Alle overige criteria doorstonden de test niet.
Gebrekkige veterinaire kennis archeologen
Janssens vermoedt dat een gebrekkige veterinaire kennis bij archeologen soms tot voorbarige en onterechte conclusies leidt. Zelf werkt de Vlaamse buitenpromovendus in het dagelijks leven als orthopedisch chirurg voor gezelschapsdieren in een gespecialiseerd dierenziekenhuis in Nederland, waar hij dagelijks honden opereert. ‘De combinatie orthopedisch hondenchirurg en archeoloog is iets waar ik veel aan gehad heb. Zo kon ik aantonen dat een zeer oude archeologische hond een erge ziekte heeft gehad die voordien nooit was opgemerkt, en ook kon ik weerleggen dat bepaalde afwijkingen aan de wervels gecorreleerd waren aan het dragen van lasten.’
En dus gaat de zoektocht naar een oudere ‘missing link’ tussen wolf en hond door. ‘Iedereen in het veld zoekt naar die overgangsvorm,’ zegt Janssens. ‘Uit genetisch onderzoek blijkt dat de hond afstamt van de Euraziatische wolf. Dus waarschijnlijk kunnen we in Azië of misschien zelfs in Europa oudere honden vinden. Maar dat is zo’n groot gebied dat het voor archeologen nog grotendeels onontgonnen terrein is, zeker omdat uitgebreide archeologie in vele Aziatische landen nog in de embryonale fase is.’
Tekst: Merijn van Nuland
Beeld: Een wolf in Yellowstone National Park, Verenigde Staten
Mail de redactie